Collision 52: May, 2020

Image from thehistoryblog.com

Fragmenten

Hannelore Roth

I.
#What doesn’t kill you makes you stronger

Hijgend me verbijtend dwing ik mijn lijf nog een laatste keer tot strekken. Het doet alsof het luistert. Zonnestralen likken langs mijn Dorische gestalte, zuigen het zilt uit mijn vel dat strak is als een trom. Geritmeerde pijn doorklieft mijn indrukwekkende spieren. (Dit alles is een zelfportret bij gebrek aan inspiratie.) Fragiel futiel broos breekbaar: het is allemaal dikke bullshit. Ik bouw een oninneembaar fort, boetseer mijn lichaam tot een zuil ook al is ze van zout lekken mijn schouderbladen en is mijn pantser dat van een net vervelde krab.

II.

Sliertgewijs onordelijk hebben onze lichamen zich vastgeklit. Ik lig opgekruld als een gordeldier te hopen op verschuiling die ook jij me niet kan bieden. Sla me aan, tokkel en strijk dit zenuwziek lichaam tot bedaren, laat je vingers struikelen in een tomeloze tarantella of danse macabre, of plechtstatig schrijden naar het schemerdonker in een rouwstoet die zichzelf ten grave draagt. Alleen dit zinneloos uitzinnig vingerspel schort de eeuwigheid op, verjaagt de afwezigheid die in deze botten huist. Als je me zou openrijten zou je kunnen rondwoelen in de leemtes tussen mijn organen en mijn hart herschikken. Je zou onze toekomst kunnen lezen, dus naai me maar weer dicht. Dans liever je lichaam langs de naden van mijn vlees ik wil voelen dat ik leef in een eeuwig heden. Of denk je dat we over honderd jaar nog steeds zo in elkaar gestold liggen als lava ons met haar pulserende gloed overtrekt?

III.
Solidair

‘We moeten dit virus omarmen.’ ‘Angst voor de dood is de ergste manier van sterven.’ Op papier is doodgaan een stijloefening Ik ben besmet met stervensangst plakt aan mijn slokdarm borrelt in me op als morsige stroop. Met ogen als schroeigaten inspecteer ik het gammele organisme voor me: een gecraqueleerde kop met haar in plukjes slordig verdriet knarst op een lichaam vol ringen en kreukelzones. Ik wals mijn speeksel van de ene holte naar de andere pers met mijn tong het schuim als larfjes door mijn tandspleten nu schuimbek ik zoals oude mensen doen. Ik zeep me in, balsem dit krakkemikkige lichaam de elastiek van spieren vliezen pezen weefsels ooit taai als spinrag haast geknapt Ze hangen mijn lijf te druipen bij de rest.